Geen bron van inkomen bij geringe winst

Geen bron van inkomen bij geringe winst?

Een musicus verdient geld met het doen van optredens en het op verzoek van klanten produceren van muziek en het online (tegen betaling) beschikbaar stellen van de muziek. In de eerste drie jaar van zijn eenmanszaak zijnde kosten aanzienlijk hoger dan de opbrengsten. In het vierde jaar is dat anders. De Belastingdienst vindt dat de kosten niet aftrekbaar zijn omdat geen sprake is van een bron van inkomen.

Standpunt musicus
Volgens de musicus vormen zijn activiteiten een bron van inkomen. Hij verdient geld met optredens en het op verzoek van klanten produceren van muziek en het online (tegen betaling) beschikbaar stellen van de muziek. Gelet op de markt en het onderzoek dat hij heeft gedaan bij het opstellen van het businessplan kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat voordelen behaald konden worden met de activiteiten. Hij wijst erop dat die voordelen ook behaald zijn en uiteindelijk na drie opstartjaren een positief resultaat is behaald. Dat in de eerste jaren geen winst is behaald, komt omdat investeringen gedaan moesten worden.

Standpunt Belastingdienst
De Belastingdienst stelt dat geen sprake is van een bron van inkomen omdat redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht uit de activiteiten.

Toetsing door rechter
De rechter beoordeelt of de musicus redelijkerwijs voordeel kon verwachten met zijn activiteiten. Is de uitgeoefende activiteit voorzienbaar blijvend verliesgevend, of kan redelijkerwijs worden verwacht dat die activiteit (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zal opleveren. De bewijslast dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting rust op de musicus. Hij dient te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat voordeel objectief beoordeeld kon worden verwacht.

De musicus maakt aanspraak op aftrek van kosten. Hij wijst erop dat hij allerlei activiteiten heeft ondernomen waaruit blijkt dat sprake is van een onderneming, hij noemt onder andere het maken van een logo, advertenties op websites plaatsen, visitekaartjes maken, een reclamebord maken, e-mailadressen aanmaken, domeinnamen registreren en websites maken. Ook stelt de musicus dat de investeringen die hij heeft gedaan voor hobbymatig gebruik geen nut hebben. Zo kan hij de licht- en geluidsapparatuur niet in zijn woning gebruiken vanwege de grootte van zijn appartement. De musicus wijst er daarnaast op dat de behaalde resultaten overeenkomstig zijn prognose in het door hem opgestelde businessplan verloopt en een stijgende lijn is ingezet.

De Belastingdienst wijst op de negatieve resultaten die zijn geboekt en stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van een bron moet worden beoordeeld door te kijken naar de winst zonder dat gebruik wordt gemaakt van fiscale faciliteiten zoals de willekeurige afschrijving. Wat betreft de winsten die zijn geboekt na de eerste drie jaren stelt de Belastingdienst dat het marginale winsten betreft en dat deze winsten (over alle jaren gezien) ruimschoots worden overtroffen door de geleden verliezen. Ook wijst de belastingdienst erop dat de omslag van verlies naar marginale winst slechts wordt veroorzaakt doordat in de eerste drie jaren gebruik is gemaakt van willekeurige afschrijving waardoor in de latere jaren niet meer wordt afgeschreven. De Belastingdienst stelt verder dat bij een gelijkmatige afschrijving over alle jaren sprake is van een verlies. De musicus had volgens de Belastingdienst in het tweede jaar al moeten weten dat hij in redelijkheid niet kon uitgaan van zijn  businessplan omdat de omzet toen een stuk lager was dan ingeschat.

De door de musicus geboekte resultaten (voor ondernemersaftrek) in de vier eerste jaren, circa € 21.000 verlies in drie jaren en eenmaal  € 231 winst, maken naar het oordeel van de rechtbank dat in deze jaren redelijkerwijs geen voordeel viel te verwachten met de muziekactiviteiten.

De rechter overweegt dat de musicus in acht jaar telkens lage omzetten heeft geboekt. De hoogste jaaromzet was € 3.434 en daar stonden € 2.984 kosten tegenover. Uit omzetten in de laatste jaren blijkt niet dat een stijgende lijn is ingezet.

Weliswaar kan de COVID-19 pandemie, zoals de musicus stelt, een oorzaak zijn dat de resultaten in die periode tegenvielen, toch acht de rechter het niet aannemelijk dat dit de voornaamste reden is van het tegenvallen van de resultaten. De werkzaamheden van de musicus bestaan immers grotendeels uit het op verzoek van klanten produceren van muziek en het online beschikbaar stellen van de muziek. Dit zijn werkzaamheden die tijdens de COVID-19 pandemie doorgang konden vinden.

Voor een juiste beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting moet geabstraheerd worden van de fiscale faciliteiten, zoals de willekeurige afschrijving, en moet worden aangesloten bij het bedrijfseconomische resultaat. Over de eerste acht jaren was er een bedrijfseconomisch verlies van ruim € 30.000.

Het ondernemingsplan van de musicus kan niet dienen ter onderbouwing van het bestaan van een objectieve voordeelsverwachting. De musicus heeft zijn ondernemingsplan gebaseerd op marktonderzoek verricht door derden, zoals Buma Stemra en ABN AMRO, die zich meer richten op algemene trends van de (elektronische) muziekmarkt. De musicus noemt in zijn ondernemingsplan algemene cijfers uit deze onderzoeken. De rechter acht deze cijfers niet geschikt om de potentiële winstgevendheid van de door de musicus voorgenomen activiteiten in te schatten. De musicus heeft immers zelf aangegeven dat hij zich op een nichemarkt richt. Hij heeft geen marktonderzoek verricht voor de door hem voorgenomen niche-activiteiten.

Conclusie
De rechter overweegt dat de musicus over acht jaren per saldo in totaal ruim € 30.000 verlies heeft gemaakt. In de laatste drie jaren was het resultaat weliswaar zeer licht positief; toch zijn daarmee de activiteiten aan te merken als een vorm van inkomensbesteding en niet als (een poging tot) inkomensverwerving.

Let op: De beoordeling of van een activiteit per saldo voordeel te verwachten is en of de activiteit dus aftrek van kosten kan rechtvaardigen, dient op bedrijfseconomische basis plaats te vinden. Bij deze toetsing kunnen meer jaren worden betrokken. Licht positief resultaat in latere jaren weegt daarbij niet altijd op tegen de omvang van de bij aanvang te verwachten totale kosten.